Het openbaar vervoer heeft onder meer een sociale functie. Het voorziet in de mobiliteit van mensen die geen alternatieven hebben. Je kunt denken aan mensen die niet (meer) een auto kunnen besturen, maar de grootste groep is de mensen die geen geld hebben voor een auto. Vaak hebben ze ook geen geld om een rijbewijs te halen. Een huur- of deelauto is dan ook geen alternatief. Als ze een rijbewijs AM hebben, dan kunnen ze nog net een snorfiets of bromfiets rijden. Voor langere afstanden is dat dan allemaal niet bruikbaar.
De tarieven voor het openbaar vervoer zijn alleszins redelijk, zeker als je je best doet om van voordeeltjes gebruik te maken. Toch zit er wel een flinke uitdaging in. Want in feite heeft het openbaar vervoerssysteem een flinke financiële drempel. Je moet eerst over een OV-chipkaart beschikken, en vervolgens moet je ook nog voldoende geld op je kaart hebben, anders kun je niet reizen: € 20 op een anonieme kaart en € 10 op een persoonlijke kaart. En dat geldt per persoon. Voor een gezin met twee kinderen heb je dus vier kaarten nodig. Men anonieme kaarten ben je voor een gezin al meer dan honderd euro kwijt voor je nog maar één keer bent ingecheckt.
De doelgroep die elk dubbeltje moet omdraaien, is gewend om met contant geld te werken. Zo heb je optimaal grip op je uitgaven en geef je nooit teveel uit. Juist in het openbaar (bus)vervoer is het vrijwel onmogelijk om nog met contant geld te betalen. De redenen daarvoor zijn begrijpelijk, maar het heeft ook negatieve effecten. Het zou dus helpen, wanneer gemeenten bijvoorbeeld aan bijstandsgerechtigden de kosten van een persoonlijke OV-chipkaart per lid van het huishouden zouden vergoeden. Op die manier zit er geen geld vast in het plastic van de kaart en hoeft er minder geld op de kaart te staan.
Rest wel de vraag waar deze mensen dan naartoe reizen. Veel mensen die last hebben van mobiliteitsarmoede hebben ook een bestemmingsprobleem. De meeste bestemmingen liggen nu eenmaal in de directe omgeving. Maar wie gunt ze nu geen weekendje weg?